Op vrijdag 21 september heeft het Turks Academisch Netwerk (TANNET) een interessante en drukbezocht discussiebijeenkomst gehouden in De Balie in Amsterdam om te discussiëren over de betekenis van het Turks-Nederlanderschap anno 2012.
Aanleiding hiervoor was de viering van 400 jaar betrekkingen tussen Nederland en Turkije. De voorzitter, Ali Müjde, zei bij de opening ‘in 1612 kreeg Nederland van de sultan als één van de weinige landen het recht van handel en vestiging van diplomaten’ en 350 jaar later kregen de Turkse gastarbeiders in de jaren zestig van de vorige eeuw een verblijfs- en werkvergunning in Nederland. Dit vormt voor de meeste Turks Nederlandse jongeren de verbinding tussen beide landen. De grote vraag is hoe de identiteitsontwikkeling zich nu en in de toekomst zal voltrekken.
De dagvoorzitter, Funda Müjde, startte met een ‘warming up’ door de aanwezigen te laten stemmen op uitspraken en stellingen. Een van de vragen luidde ‘als ik de kans zou krijgen, zou ik het liefst naar Turkije verhuizen’ een klein aantal bezoekers antwoordde bevestigend. Op de vraag over het al dan niet instemmen met een huwelijk van een kind met een partner uit een andere culturele groep bleek ruim de helft hier geen problemen mee te ondervinden.
Zihni Özdil, wetenschappelijk docent en promovendus aan de Erasmus Universiteit, opende door te citeren uit een intern rapport van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waarin wordt gesteld dat Nederland tegenwoordig ‘een defacto apartheidsstelsel’ heeft. Daarnaast stelde Özdil dat Nederland een racistisch land is: ‘niet in de zin dat er neonazi’s aan de macht zijn of dat er racistische wetgeving is, maar dat er diepe culturele racistische structuren zijn die zich manifesteren in het dagelijks leven’. Als voorbeelden gaf hij de mediarepresentatie van ‘zogenaamde allochtonen’, cijfers over discriminatie op de arbeidsmarkt en ‘racistische afleidingsmanoeuvres’ in het politieke debat.
In zijn inleiding ging hij verder in op de historische achtergronden van de verzuiling in Nederland. Hij stelde dat de overheid in de jaren 80 en 90, met alle goede bedoelingen, het beleid richtte op ‘ integratie met behoud van eigen cultuur’. Hierdoor kregen de migrantengemeenschappen als het ware eigen zuilen in plaats van te integreren in de reguliere sportverenigingen, vakbonden, etc. Integratie werd succesvol genoemd als de migranten inkomen verwierven en geen overlast veroorzaakten. Maar, vroeg Özdil, ‘Waarom zou je niet kunnen integreren als bijstandsmoeder of laagopgeleide stratenmaker?’. Özdil noemde ‘tolerantie’, dat altijd het uitgangspunt is geweest van integratiebeleid, een problematisch concept omdat het een negatieve lading heeft; de getolereerde staat altijd onder degene die tolereert. Dit staat haaks op daadwerkelijke acceptatie c.q. insluiting.
Özdil, refereerde naar onderzoek en gaf recente voorbeelden uit de samenleving en vanuit eigen observaties op de universiteit waar hij doceert. Hij sprak zijn verontrusting uit over de beleving van het Nederlanderschap onder Turks-Nederlandse jongeren en eindigde zijn betoog met de volgende adviezen: de integratiefabriek van de overheid moet stoppen. Beleid moet gericht zijn op verbinding en acceptatie. De Turkse-Nederlanders moeten zich niet opsluiten in hun cocon maar daadwerkelijk participeren. Een Turks-Nederlandse student moet dus naast evt. lidmaatschap van een Turkse Studentenvereniging ook daarbuiten een sociaal netwerk opbouwen. Tijdens de discussie legde hij ‘de bal’ bij de nieuwe generatie Turks-Nederlandse jongeren om discriminatie te bestrijden en een volledige integratie/acceptatie te bewerkstelligen : ‘als we zelf al niet vinden dat Nederland niet ons eigen land is en we ons alleen maar bekommeren om het land van onze grootouders, zal de ontvangende samenleving dat ook nooit doen’.
Een andere student maakte de vergelijking met het bekende kip-ei vraagstuk. Vanuit zijn ervaring bij Nederlandse en Turkse studentenverenigingen Weer een ander aanwezige vertelde over de discriminatie dat op verzoek van werkgevers wordt toegepast door uitzendbureaus. Werkgevers geven vaak de voorkeur aan autochtone/blanke Nederlanders.
Een van de aanwezigen was Inge Hooijer die een onderzoek heeft gedaan naar hoger opgeleide vrouwen die vanuit NL en Duitsland naar Istanbul waren geremigreerd. De Turks-Nederlandse vrouwen bleken grote moeite te hebben om op hun opleidingsniveau werk te vinden in Istanbul en bovendien had men moeite met de hiërarchische Turkse bedrijfscultuur.
Een van de aanwezigen was een Turks Nederlandse student. Ze vertelde dat ze na een vergelijking van studentenverengingen uiteindelijk toch uitgekomen was bij een Turkse Studentenvereniging omdat ze zich daar meer thuis voelde. Bij de andere verenigingen sprak haar niet aan hoe men met elkaar omging en het drankgebruik.
Na afloop was er nog gelegenheid om verder te discussiëren over dit onderwerp onder genot van een drankje.
Leave feedback about this